… als je acht of negen (of misschien nog wel ouder) bent.
1. Zand.
Het regent. Helaas kan oudste zoon zijn jas niet aan, vindt hij. Zijn zakken zitten vol met dat heerlijke zachte zand dat thuis bij de vijver moet worden neergelegd.
2. Stenen (zo groot mogelijk)
“Kan je me even helpen dragen?” Puffend komt jongste eraan. In zijn armen drie grote stenen. De kleinste weegt vijf kilo. Moeten mee naar huis. Voor de vijver (zie punt 1).
3. Lipjes van blikjes
Deze zijn dringend nodig om de loom elastiekjes als vuurwerk rond te laten schieten door iedere willekeurige ruimte.
4. Takken
Noodzakelijk voor het bouwen van hutten, het wegjagen van slangen, wolven en leeuwen, het zetten van pijlen om straks de weg weer terug te vinden, enz. Altijd handig. Ook thuis.
5. Frietvorkjes en ijslepeltjes
Ook als je een ijsje zonder lepeltje hebt, vraag je er een (“ze staan achter u mevrouw”). Het liefst in een kleur of vorm die je nog niet had. Gewoon, om naar te kijken en te vergelijken.
Welk souvenir neem jij mee naar huis?
www.prachtboeken.com