Woensdagochtend. Mijn kamer in het hotel ligt aan de achterkant. Ik kijk uit op de bergen van Macedonië. In de heuvels ervoor lopen de mensen die net nog in het hotel zaten. Ze zijn onderweg naar de grens. Zij komen niet in aanmerking voor een inreispas en gaan illegaal.
De taxichauffeur wil ons niet naar het eerste Macedonische dorp brengen. “Allemaal mafia daar,” zegt hij, “ik waarschuw u. Ga er niet heen.” Gek eigenlijk dat het woord mafia in alle talen hetzelfde is. De buurlanden Griekenland en Macedonië vinden elkaar niet zo aardig. We gaan natuurlijk toch en een Macedonische chauffeur brengt ons naar Gevgelja waar we voor 8 euro pp een buskaartje kopen naar Skopje, 250 km verderop. Mooie vlag heeft Macedonië trouwens. Een zon.
In de bus kan ik wat slapen, het is best vermoeiend allemaal. De vluchtelingen gaan tegenwoordig met de trein. Ze stappen in bij het kamp aan de Macedonische kant.
Het is een bergachtige streek. Eerst veel rotsen en later zanderig. De weg is bochtig, slecht en vaak smal. Het is de enige weg naar Skopje, op landweggetjes na die er nog veel slechter aan toe zijn.
Vanaf oktober is de regel ingesteld dat vluchtelingen binnen 3 dagen het land weer uit moeten zijn. Vandaar ook die trein. Dan kunnen ze niet uitstappen onderweg …
In Skopje op zoek naar een hotel, spullen op de kamer gooien en in taxi naar Kumanova. Daar is de overgang naar Servië. Eerder was de opvang in het stadscentrum maar daar is niets meer te zien. Een politieagent verwijst ons naar buiten de stad. We komen langs stukgeschoten huizen. Dat is gebeurd in 1998/1999 tijdens rellen tussen Albanezen en Serviërs in Macedonië.
In een klein dorpje worden we doorverwezen. De vluchtelingen zitten verderop. De tekst op het bord zegt dat we niet verder mogen, het is verboden grensgebied. Wat zullen we doen? Toch maar terug? Of doorrijden?
Een treinmachinist gebaart dat we best door mogen rijden. En inderdaad. Daar is het kamp.
Het is koud en guur. Het kamp ligt in een open vlakte en het waait hard.
Weinig mensen te zien. We worden tegengehouden door de politie. We mogen er niet op. Vijf minuten ook niet? Vraag ik. Even de baas bellen zegt hij. Die geeft toestemming. De deur van het hokje gaat open. Kom binnen, zegt de politieman. Fanta? En we krijgen een drankje. Een man de geheime dienst leidt ons rond.
Kleine plastic tenten met bedden, een grote eettent. Ook hier een kinderspeelgebied.
Twee uur later wordt er een trein verwacht uit Griekenland. Alles is er klaar voor. Bedden opgemaakt, eetpakketten liggen in de kasten.
Dit is het perron waar de mensen aankomen voor de registratie.
Typisch he. Achter in het kamp is de grensovergang naar Servië.
Dit is de Macedonische kant. Vierhonderd meter lopen tussen hoge prikkeldraad hekken en ze zijn in Servië. Weer een land verder … voor ons maakte het hebben van een paspoort een wereld van verschil. De “nee kan niet” werd een “ja kom maar”. Gisterenavond zwaaiden we een groep vluchtelingen uit die nu waarschijnlijk aan de Servische grens zitten. Wachten op een nieuwe stempel op hun briefje, een nieuwe toestemming tot doorreizen. Heftig. Goede reis allemaal en veel geluk, vanwaar je ook komt en waarheen je ook gaat.
Ik vind je wel heel stoer hoor!
Pingback: Alex Moorlag: met één been in het leven
Pingback: Alex Moorlag: met één been in het leven